Congogras in Antwerpen

Frank.Brandse
14 Jan 2021

In de sixties kon je in Antwerpen gemakkelijker aan wiet komen dan in Amsterdam. Congogras noemden ze dat toen nog, omdat de cannabis meestal afkomstig was van wat tot 1960 een Belgische kolonie was. Met de Congoboten kwamen de planten naar België, om van in de Antwerpse haven probleemloos hun weg te vinden naar de consumenten. Van een war on drugs was nog lang geen sprake en de meeste dokken waren nog gewoon toegankelijk.


Ik heb in de jaren negentig gepraat met een man die het allemaal van dichtbij had meegemaakt. Mike Zinzen was 63 en rookte toen, in 1996, sinds een kleine veertig jaar bijna dagelijks cannabis. Toch een beetje een rolmodel dus. Mike leerde cannabis kennen via de Amerikaanse jazzmuzikanten die almaar vaker in onze contreien kwamen optreden, en die hij als jonge saxofonist maar al te graag opzocht. Hij heeft zelfs nog samengespeeld met de grote Ornette Coleman, een van de grondleggers van de free jazz.

Jazz

Ergens in België zal in de eerste helft van de twintigste eeuw allicht ooit iemand al een reefer hebben opgestoken, of een stuk hasjcake gegeten. Maar pas midden jaren vijftig begon de consumptie van cannabis zich hier stilaan te verspreiden, met name in de jazzcafés die toen her en der de deuren openden. De naar Antwerpse normen ‘legendarische’ Gard Sivik aan de gezellige Stadswaag stond eerst bekend als een ontmoetingsplaats voor avantgardistische kunstenaars. Paul Snoeck, Hugues C. Pernath, Hugo Raes, Gust Gils en andere auteurs noemden er zelfs hun literaire tijdschrift naar, gard sivik (met kleine letters). Tot een jonge saxofonist in het café bleef hangen nadat hij had opgetreden op de Stadswaag.

Mike’s Opium Keet

Mike nam de Gard Sivik in 1958 over en maakte er een echt jazzcafé van, hét jazzcafé van Antwerpen. Zijn barkeeper was Ferre Grignard, de folkzanger die enkele jaren later een wereldhit zou scoren met Ring ring. Later opende Mike Zinzen in de nabijgelegen Venusstraat de Hom Club en op het Vleminkxveld de Sibemol, telkens zonder veel succes. Zijn bekendste etablissement was De Mok in de Wolstraat. De Antwerpse politie dacht dat de naam een afkorting was van Mike’s Opium Keet, want de muzikant-cafébaas stond intussen bekend als een druggebruiker. Geen ‘sociale gebruiker van cannabis’ zoals Wikipedia vandaag meldt, al was het maar omdat het woord cannabis begin jaren zestig nog geen ingang had gevonden in ons land, laat staan het idee van ‘sociale’ consumptie (wat op zich dan weer een hol begrip is). ‘Drugs’, dat kon toen alleen maar opium zijn, niet toevallig verboden door een opiumwet. Mike Zinzen is in zijn leven tientallen keren opgepakt en heeft enkele maanden doorgebracht in de gevangenis. Noem hem gerust de eerste cannastrijder in ons land.

Bij Uitgeverij Houtekiet verscheen onlangs Cannabis van Karel Michiels. Een van de hoofdstukken uit het 225 pagina’s tellende boek plaatsen we hier.

Lucifersdoosjes

‘Ik had heel vlug gemerkt dat blowen mij beter deed spelen,’ vertelde Mike mij. ‘Een dikke joint, en ik ging een gang! Drinken heeft me nooit geïnteresseerd, dus hier bood zich een prachtig alternatief aan. Dat Congogras was ook het beste wat ik ooit gerookt heb in mijn leven. Die kwaliteit vind je vandaag niet meer. De zogenoemde nederwiet moet ik niet. Daar word je suf en passief van terwijl ik juist fris en actief wil blijven. Met het Congogras lukte mij dat altijd prima. Later ook met gras uit Colombia of Thailand.’ Volgens Mike was Congogras in die tijd ‘in overvloed’ verkrijgbaar, niet alleen in en rond zijn cafés maar ook in andere jazz- en artiestenkroegen als de Paddock, De Groene Michel en de Zaziko Bar van Jef ‘De Mep’ Hermans en zijn moeder. De Mep was een bekende figuur in de Antwerpse muziek- en uitgangswereld, als cafébaas maar ook als tekstschrijver van Ferre Grignard én als wietverkoper. Hij verpakte zijn materiaal in luciferdoosjes en bracht die onder meer aan de man in De Muze, het roemruchte muziekcafé aan de Melkmarkt en thuisbasis (zeg maar woonplaats) van Grignard. Geopend in 1964 en enkele jaren later een begrip in binnen- en buitenland, toch in de artistieke kringen die ertoe deden.

Heilige Hasjiesj

Een graag geziene gast in De Muze was Herman Van Loenhout a.k.a. Armand, zanger, archetypische hippie en net als Mike Zinzen een man die heel zijn leven dagelijks hasj en cannabis heeft geconsumeerd. Hij liep midden jaren zestig al rond met een button ‘Legalize pot’ en zong zonder complexen de lof van cannabis, ook al zou hij dat soort nummers pas jaren later kunnen uitbrengen. Om maar een paar titels te noemen: Met de vlam in de pijp (met m’n 30 kilo hasjiesj), een persiflage op de truckers-hit van Henk Wijngaard, Hasjiesj, man, Het is zo fijn om heerlijk stoned te zijn, Heilige Hasjiesj (‘Jij bent mijn redder/Zo cool onder mijn schedeldak’). Geen van die liedjes reikt nog maar tot aan de enkels van Armands pièce de résistance Ben ik te min?, en ze staan niet op Spotify. Maar als medeconsument zal ik de titels altijd blijven koesteren.

De Ranch

Het was midden sixties nog vrijheid, blijheid in Antwerpen maar daar kwam tegen het einde van het decennium verandering in. In de Bondsrepubliek Duitsland had men het nieuwe fenomeen al in kaart gebracht. Daar was de consumptie van illegale drugs bij jongeren sinds 1963 vertienvoudigd. De massale aanwezigheid van Amerikaanse troepen in het land zou daaraan niet vreemd geweest zijn. Hun post en andere zendingen werden niet gecontroleerd. Het was voor de West-Duitse regering een signaal om de strijd tegen illegaal druggebruik op te voeren. Ook in Antwerpen stonden steeds vaker mensen terecht voor drugsdelicten. Een geruchtmakende zaak in 1968 was de razzia in café-restaurant De Ranch aan de Kaasrui, vlak bij de Grote Markt. De uitbater was een Turk en die verkocht onder de toonbank hasj en (toch!) opium. Veel Nederlanders zakten af naar Antwerpen om hier hun voorraadje in te slaan, zoals ook Armand al wist. Het was trouwens een ‘stelletje marihuanarokers’ (aldus Gazet van Antwerpen) in Rotterdam die de politie op het spoor zetten van het handeltje. Je kon in De Ranch ook rustig een jointje (‘marihuanasigaret’) roken, zoals dat in Nederland nog nergens werd gedoogd. De rechter wees op de ‘noodlottige gevolgen van verslaafdheid aan verdovende middelen’ en veroordeelde de daders tot voorwaardelijke gevangenisstraffen en hoge geldboetes.

Bijzondere Opsporingsbrigade

De BOB (Bijzondere Opsporingsbrigade) mengde zich die zomer voor de eerste keer onder het festivalpubliek om het gebruik van ‘verdovende middelen’ te bestraffen en te ontmoedigen. Ook Jazz Bilzen, de moeder van alle Belgische festivals, ontsnapte in 68 niet aan drugcontroles, of wat daarvoor moest doorgaan. Geen drugshonden aan de ingang of minnelijke schikkingen op het terrein maar een handvol BOB’ers, opvallend in hun poging om onopvallend te blijven. Het verhinderde Armand niet om in zijn open, witte Cadillac een paar honderd gram hasj mee te brengen, en die backstage vrolijk uit te delen. ‘Als je blowt, kan je niet zoveel drinken,’ zei Armand. ‘En als je stoned bent, besef je dat status en carrière onbelangrijk zijn in het leven. Daarom ben je als blower ook nog altijd een tweederangsburger, omdat je niet in dat systeem past. De wietwet moet goedgekeurd worden door probleemdrinkers, dát is het probleem. Hoewel ik niet vind dat je blowen algemeen toegankelijk moet maken, geen hasj gaan verkopen in de supermarkten of zo. Sommige mensen worden er bang van, anderen zijn de hele avond van de wereld. Die mensen moeten iets anders doen. Maar als ik morgen meer kan blowen dan vandaag, dan doe ik dat. Jammer dat ik er meestal de tijd niet voor heb.’

F
Frank.Brandse