Onderzoek bepaalt beeld hennepteelt

Soft Secrets
01 Dec 2021

Onderzoek is zeer bepalend voor de manier waarop we tegen de wietsector aankijken. Waarom dacht de overheid in de jaren ’90 dat de wietsector vooral uit kleinschalige, zelfvoorzienende thuistelers bestond? En waardoor ontstond in 2002 het idee dat die hobbytelers verdrongen waren door criminele organisaties die uitsluitend uit waren op winstbejag?


Om bepaalde beleidskeuzes rondom hennepteelt beter te begrijpen is het interessant om een aantal onderzoeken onder de loep te nemen die vooraf zijn gegaan aan (veranderingen in) de aanpak van hennepteelt. Dit artikel geeft geen uitputtend overzicht.

Kleine spelers domineren de markt

Een van de onderzoekers die in de jaren ’80 en ’90 inzicht verschafte in de wietsector was econoom Adriaan Jansen, die verschillende etnografische studies deed naar het assortiment dat coffeeshops in die tijd aanboden. Het beeld van een sector die grotendeels bestaat uit niet-criminele wiettelers is voor een belangrijk deel gebaseerd op zijn veldonderzoek. Volgens Jansen was buiten het gezichtsveld van de overheid een relatief criminaliteitsvrije economische sector van zo’n 35.000 hobbykwekers ontstaan omdat cannabis in de jaren ’80 een lage opsporingsprioriteit kende.

1995: 50.000 thuistelers

Het beeld dat de wietsector voornamelijk uit kleinschalige spelers bestaat wordt in 1995 bevestigd in een zeer uitgebreid sociaaleconomisch onderzoek waaraan vijf onderzoekers meewerkten. Onderzoeker Boekhoorn schat (samen met andere onderzoekers) het aantal thuistelers op 50.000. Met een productie van 20-24 ton per jaar zouden de thuistelers een stevig marktaandeel hebben.

Verder stellen de onderzoekers dat er zo’n 1500-1700 coffeeshops zijn met een gemiddelde omzet van omgerekend 94.000 euro per jaar. De coffeeshops kopen de cannabisproducten direct in bij de huistelers of via ‘kantoren’. Volgens de onderzoekers zijn er enkele grote groothandelskantoren met een omzet van 500 à 1000 kilo per week en zo’n twintigtal middelgrote (gemiddeld 200 à 300 kilo omzet) en kleinere ‘kantoren’ (gemiddeld 50 à 100 kilo omzet).

De onderzoeken van Jansen en Boekhoorn speelden een belangrijke rol bij de zogenoemde Paarse Drugsnota (officiële naam: Het Nederlandse drugsbeleid: Continuïteit en verandering) die in 1995 verscheen. In deze nota stelt de overheid dat opsporing van kleinschalige wiettelers geen prioriteit heeft.

Groene lawine

In de jaren daarna stelt Jansen zijn beeld over de wietsector bij. In zijn veldonderzoek stelt hij vast dat de in Nederland geproduceerde wiet ook in het buitenland populair wordt. Er ontstaat een levendige handel in nederwiet, zaden en know-how naar het buitenland.

Jansen noemt dat in 1996 de ‘groene lawine’. Hoewel het volgens Jansen overduidelijk is dat de winstgevendheid van cannabisproductie verdwijnt als het verbod wordt opgeheven, blijkt het lastig te zijn om (inter) nationaal politiek draagvlak te vinden voor verdere Nederlandse gedoogexperimenten. Voorstellen voor legalisering van hennepteelt verdwijnen naar de achtergrond.

Criminelen nemen de wietsector over

De denkbeelden over het relatief onschuldige karakter van de wietsector veranderen drastisch als in 2002 een studie verschijnt, waarin criminoloog Frank Bovenkerk op het georganiseerde karakter van de hennepteelt wijst en op de betrokkenheid van bewoners van achterstandswijken en woonwagenkampen.

Politici raken gealarmeerd door Bovenkerk’s publicatie. De ministers van Volksgezondheid, Justitie en Binnenlandse Zaken schrijven in 2004 in een brief aan de Tweede Kamer dat grootschalige hennepteelt streng moet worden aangepakt. Justitie en politie treden vanaf dat moment hard op tegen illegale hennepkwekerijen.

Zware straffen voor wiettelers

Hennepkwekers die gepakt worden met meer dan vijf hennepplanten, krijgen niet alleen een strafblad maar moeten vanaf 2005 een fikse boete betalen voor het geld dat zij met de kwekerij hebben verdiend. Voor het bepalen van dit zogenaamde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt de zogenoemde BOOM-norm gebruikt die gebaseerd is op een onderzoek van Toonen & Thissen van de universiteit Wageningen. Op basis van de gegevens van 77 ontmantelde hennepkwekerijen ontwikkelen zij een opbrengstmodel.

Zij berekenden dat in een doorsnee hennepkwekerij 15 planten per vierkante meter staan en dat een gemiddelde teler 510 Watt assimilatiebelichting per vierkante meter gebruikt. De opbrengst zou in dat geval 28,2 gram per plant zijn. Als er meer planten per m2 26 HighLife staan, dan is de opbrengst per plant lager. Staan er minder planten per m2 dan is opbrengst per plant hoger.

Vanuit wetenschappelijke hoek werden er kritische vragen gesteld over het realistische gehalte van dit model en de Wageningse onderzoekers plaatsten zelf ook kanttekeningen. Desondanks geldt dit model (dat in 2016 werd ge-update) tot op heden als norm voor het berekenen van de theoretische opbrengst die een opgerolde hennepkweker heeft behaald. Het Wageningse onderzoek is dus zeer bepalend (geweest) voor duizenden strafzaken rondom hennepteelt.

 

Dertig jaar onderzoek bepaalt beeld hennepteelt

Wietteelt vermengt boven-en onderwereld

In oktober 2013 verschijnt een vertrouwelijk rapport van het RIEC en de universiteit Tilburg over de wijze waarop de wietsector in Tilburg is georganiseerd. De auteurs beschrijven hoe criminele netwerken in de wietsector verweven zijn met legale structuren. Daarmee zouden zij een serieuze bedreiging voor de veiligheid en integriteit van de samenleving vormen.

Een en ander wordt geïllustreerd aan de hand van een schatting van de omvang van de hennepteelt in Tilburg. De schatting is grotendeels gebaseerd op de verklaringen van een bedreigde spijtoptant. Het komt erop neer dat er zoveel wordt gekweekt dat het volgens de auteurs niet anders kan dat een groot deel bestemd moet zijn voor de export.

Het rapport wordt breed uitgemeten in de media. Hoewel de auteurs aangeven dat Tilburg slechts een voorbeeld is, draagt de Noord-Brabantse stad vanaf dat moment de illustere titel Wietstad. De Tilburgse burgemeester gebruikt het rapport om geld op te halen voor de aanpak van de ondermijnende criminele activiteiten in de regio.

Wietteelt is grotendeels bedoeld voor export

In 2014 publiceert het WODC een rapport naar de export van in Nederland geteelde cannabis. Het is een lijvig rapport vol aannames en berekeningen. Vanwege de vele onzekerheden vinden de onderzoekers het onverantwoord om één percentage te noemen te noemen. Ze concluderen dat de export van nederwiet ergens tussen de 53 en 924 ton per jaar ligt.

In 2006 had Van der Heijden van de KLPD ook een intern onderzoek gedaan om te berekenen hoeveel wiet er vanuit Nederland naar het buitenland wordt geëxporteerd. Volgens zijn berekening op basis van veel aannames zou 88 tot 93 procent van de nederwiet de grens over gaan. Hij schrijft in het rapport dat die berekening niet kan kloppen. Het strookt niet met andere bevindingen.

Zo wordt er bijvoorbeeld opvallend weinig nederwiet in het buitenland onderschept. Hij concludeert daarom dat veel data kwalitatief nog niet goed genoeg zijn voor een plausibele schatting van de wietexport. Ondanks de beperkingen die de onderzoekers in beide rapportages noemen, worden de rapporten door politie en politici gebruikt voor de stellingname dat 80% van de wietteelt in Nederland voor de export bestemd is.

Dat rechtvaardigt het harde optreden tegen henneptelers en bevestigt het beeld dat telers uitsluitend uit zijn op winstbejag. De beeldvorming over de wietsector is de afgelopen dertig jaren totaal gewijzigd. Onderzoeken hebben daarbij gewild of ongewild een belangrijke rol gespeeld.

Opvallend is dat het type onderzoek naar de wietsector ook anders is veranderd. In de jaren ’90 werd er meer gebruik gemaakt van etnografische data, terwijl tegenwoordig meer kwantitatieve cijfers worden gebruikt om de wietsector in beeld te brengen. Dat lijkt wellicht betrouwbaarder, maar in werkelijkheid zijn deze veelal gebaseerd op theoretische aannames over de praktijk.

Bronnen

• Jansen, ACM. De Nederlandse marihuanasector (1993); Prijsvorming in de Nederlandse marihuanasector 1990-1995. Een beleidsperspectief (1996); De economie van de cannabissector (2002).

• Boekhoorn, P, AG van Dijk, CJ Loef, RNJ Oosten & CHD Steinmetz. Softdrugs in Nederland. Consumptie en Handel (1995). • Bovenkerk, F & WIM Hogewind. Hennepteelt in Nederland. Het probleem van de criminaliteit en haar bestrijding (2002).

• Toonen, MAJ & Thissen JTNM. Opbrengstbepaling van illegale hennepteelt in Nederland. Deskundigenonderzoek (2005). • Heijden, AWM van der. De cannabismarkt in Nederland: Raming van aanvoer, productie, consumptie en uitvoer (2006).

• RIEC en Tilburg University. Integraal Appel. Een confronterend straatbeeld van criminele ondermijning van de samenleving (2013).

• Giessen, M van der, DEG Moolenaar & MMJ van Ooyen-Houben. De export van in Nederland geteelde cannabis. Een schatting van de omvang en een bespreking van de mogelijkheden en beperkingen van het onderzoek (2014).

S
Soft Secrets