Justitie wilde HighLife de nek omdraaien

Soft Secrets
13 Dec 2021

Ooit wilde justitie Highlife de nek omdraaien. In mei 1996 stelde het CDA-Kamerlid Van de Camp vragen over het adverteren van coffeeshops in Highlife. De Minister van Justitie beloofde de kwestie op gemeentelijk niveau aan de orde te zullen laten stellen in het driehoeksoverleg tussen politie, justitie en gemeente.


Hij maakte daarbij duidelijk dat ‘zolang niet blijkt dat Highlife actief wordt verspreid buiten de kring van cannabisgebruikers niet tegen het blad zal worden opgetreden’. Hiermee werd tot uitdrukking gebracht dat Highlife niet via het reguliere tijdschriftenkanaal aan de man mocht worden gebracht. Highlife wilde echter wel in de kiosk komen. Immers, waarom zou men wel in aanraking mogen komen met pornografische literatuur en niet met een onschuldig blad als Highlife?

De knuppel werd in het hoenderhok gegooid en Highlife kwam via de reguliere tijdschriftenhandel in de kiosk terecht. Om te voorkomen dat een achteloze lezer ongewild in aanraking zou komen met informatie waar hij verre van zou willen blijven, werd op de cover van Highlife in woord en afbeelding volstrekt duidelijk gemaakt dat je als lezer een blad in handen nam dat gericht was op de cannabisbranche.

Overtreding van de Opiumwet

Ik vroeg om informatie. Het College van procureurs-generaal schreef dat de wetgever het gevaar voor misbruik van de in de Opiumwet verboden middelen wilde beperken en het om die reden wenselijk heeft geacht ‘ook de aanprijzing van die middelen onder de werkingssfeer van de wet te brengen, met inbegrip van elke openbaarmaking welke erop is gericht dan wel tot gevolg kan hebben dat een verboden verdovend middel wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt anders dan voor medische of wetenschappelijke doeleinden...’.

Het College maakte duidelijk dat Highlife vervolgd wegens overtreding van de Opiumwet door in het blad advertenties te plaatsen ‘welke er kennelijk op zijn gericht de verkoop van drugs te bevorderen’. Het College wees in diezelfde brief ook op de wettelijke drukpersvrijheid, waardoor de drukker en de uitgever worden gevrijwaard van strafvervolging van misdrijven door middel van de drukpers gepleegd.

Wat mag wel of niet?

Het duurde niet lang of de uitgever van Highlife werd door de politie opgeroepen voor verhoor. Boy Ramsahai, de toenmalige eigenaar van Highlife, legde uit dat hij coffeeshops en growshops actief benaderde voor het plaatsen van advertenties. De adverteerders waren volgens hem echter zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun advertenties. Hij verklaarde ook dat de adverteerders van Highlife altijd werd verzocht niet te adverteren met joints, wietbladeren of iets dat verwijst naar hasj of wiet. De politie noteerde uit zijn mond de volgende woorden: “Ik zou het zeer op prijs stellen als naar aanleiding van dit onderzoek van justitie bekend wordt wat nu wel en niet mag met het blad Highlife”.

Het strafrechtelijke onderzoek tegen Highlife haalde de media. Dat had tot gevolg dat direct een einde kwam aan de verspreiding van het blad via de reguliere tijdschriftenhandel. In 1999 stond ik de eigenaar van Highlife bij in de strafzaak bij de rechtbank te Den Bosch. Door Highlife uit te geven en te distribueren, terwijl daarin de advertenties waren opgenomen van een aantal bij naam en vestigingsplaats aangeduide coffeeshops, zou hij het maken van reclame voor drugs hebben bevorderd. De sfeer in de zittingzaal was alles behalve ontspannen. Ik kan me de woorden van de voorzitter nog goed herinneren. “Mijnheer Beckers, de rechtbank is gebleken dat u columnist bent in het blad Highlife. U gebruikt Highlife als een soort spreekbuis, terwijl het blad zich heel specifiek richt op de cannabisbranche”.

Onschuldig

Toen ik antwoordde dat ik niet de enige was die het blad gebruikte om een bepaalde doelgroep te bereiken, en daarbij als voorbeeld wees op een interview in Highlife van de toenmalige Zwolse Hoofdofficier van Justitie mr. J. Hulsenbek, werd de sfeer grimmiger. Ik bepleitte vol overtuiging de niet ontvankelijkheid van justitie. In mijn ogen stond de drukpersvrijheid vervolging in de weg en moest de Officier van Justitie het recht worden ontzegd om de eigenaar van Highlife voor de strafrechter te dagen. Ook bepleitte ik dat de advertenties die waren geplaatst uiterst onschuldig waren en niet konden worden aangemerkt als het aanprijzen van drugs.

De Officier van Justitie verdedigde een ander standpunt en eiste betaling van een geldboete van tienduizend gulden, waarvan vijfduizend voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank wees veertien dagen later vonnis. Al mijn verweren werden door de rechtbank naar de prullenbak verwezen. De rechtbank zag in de ernst van het feit zelfs aanleiding een hogere straf op te leggen dan door de Officier van Justitie was geëist. De eigenaar van Highlife werd veroordeeld tot betaling van een geldboete van tienduizend gulden.

Hoger beroep

Het proces tegen Highlife was in mijn ogen te gek voor woorden. Op 16 maart 1999 wees Minister Borst van Volksgezondheid er in de Tweede Kamer nog op dat destijds jaarlijks ongeveer 30.000 mensen stierven aan de gevolgen van roken en ongeveer 700 mensen aan de gevolgen van alcoholmisbruik. En wat zei de minister over cannabis? “De statistieken hebben nog nimmer een cannabisdode opgeleverd.” Waar maakten we ons dan nog druk over? Met veel vertrouwen gingen we het ingestelde hoger beroep tegemoet. In februari van het jaar 2000 was het zover. De meervoudige strafkamer van het Gerechtshof te Den Bosch behandelde het hoger beroep.

De drie raadsheren van het Hof straalden onafhankelijkheid uit. Uit helemaal niets viel tijdens de behandeling van de strafzaak af te lezen hoe zij over deze zaak dachten. Wel zag ik verbazing op de gezichten toen ik de Gouden Gids uit Amsterdam aan de raadsheren en de procureur-generaal van het Hof overhandigde en met hen de advertenties van vele Amsterdamse coffeeshops doorbladerde. Daar stonden advertenties tussen die qua inhoud veel minder onschuldig waren dan de advertenties in Highlife. 

Opdracht van Justitie

Ik wees er op dat iedereen jaarlijks ongevraagd een dergelijke gids op zijn deurmat aantrof, terwijl Highlife toch echt moest worden gekocht. En zo’n aankoop van een tijdschrift verricht je alleen als je van de inhoud daarvan op de hoogte wilt geraken. Waarom waren de ogen dan alleen gericht op Highlife? De procureur-generaal vertelde dat het strafrechtelijk optreden tegen Highlife voortvloeide uit een opdracht van de Minister van Justitie. Hij eiste in hoger beroep bevestiging van het vonnis van de rechtbank en ik bepleitte opnieuw de niet ontvankelijkheid van justitie. Het Gerechtshof wees op 3 maart 2000 arrest.

Het Hof oordeelde ten aanzien van de niet ontvankelijkheid dat door de eigenaar van Highlife voldaan was aan alle voorwaarden zoals bedoeld in artikel 53 van het Wetboek van Strafrecht. Ik citeer het Hof: ‘Dit artikel beoogt bij misdrijven door de drukpers gepleegd de uitgever, indien aan de in gemelde bepaling genoemde voorwaarden is voldaan, te vrijwaren tegen een strafrechtelijke vervolging wegens deelnemingshandelingen aan het drukpersmisdrijf, mits hij deze handelingen slechts als uitgever heeft verricht.

De omstandigheid dat verdachte de betreffende advertenties actief heeft geworven, doet aan dit oordeel niet af, nu deze activiteit heden ten dage moet worden aangemerkt als behorende tot de gebruikelijke werkzaamheden van een uitgever’. Het Gerechtshof verklaarde het Openbaar Ministerie om deze reden niet ontvankelijk in de vervolging. Highlife kon blijven bestaan. Op naar de volgende 30 jaar.

S
Soft Secrets